volksgezondheid

Een verkennend onderzoek via registratiegegevens van de Jeugdgezondheidszorg en interviews met professionals bevestigt de ernst van taalspraakachterstanden. Kinderen met spraaktaalproblemen vertonen vaker sociale, emotionele of gedragsproblemen. Spraaktaalproblemen kunnen leiden tot minder schoolsucces en maatschappelijk functioneren. Hoewel uit het onderzoek blijkt dat het, ook gezien het tekort aan zorgverleners, niet eenvoudig zal zijn om de problemen op te lossen, zijn ideeën aangedragen over ‘hoe nu verder’.

Binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ) in Den Haag hebben jeugdartsen en -verpleegkundigen het idee dat ze steeds vaker spraaktaalachterstanden bij peuters signaleren. Ook ketenpartners zoals scholen, kinderartsen, GGZ en andere instellingen geven dit signaal af. Deze kinderen hebben een achterblijvende taalontwikkeling op leeftijdsgenoten. Spraaktaal­achterstanden kunnen ontstaan door onvoldoende rijk taalaanbod (blootstellingsachterstand) of door kindfactoren, zoals gehoorproblemen, een persistente taalontwikkelingsstoornis (TOS, dit is een neurocognitieve ontwikkelingsstoornis waarbij taal minder goed wordt verwerkt in de hersenen), autismespectrumstoornissen (ASS) of een algehele ontwikkelings­achterstand. Kinderen met spraaktaalproblemen vertonen vaker sociale, emotionele, of gedrags­problemen. Spraaktaalproblemen kunnen leiden tot minder schoolsucces en maatschappelijk functioneren. 1, 2 De wens ontstond om de problematiek beter in kaart te brengen middels een verkennend onderzoek, waarbij ook gesprekken zijn gevoerd met een aantal ketenpartners. De onderzoekers willen middels dit onderzoek ‘jumping to solutions’ voorkomen: een valkuil wanneer oplossingen worden bedacht zonder eerst breder te verkennen wat het probleem is en bij wie dit speelt. Aan het eind van deze verkenning zijn de volgende vragen beantwoord: Wat is de omvang van het aantal peuters met spraaktaalachterstanden en neemt dit toe, en wat zijn volgens betrokken partijen mogelijke oorzaken en oplossingen voor dit probleem? Hoewel de verschillende professionals mogelijke oplossingen hebben aangedragen, zijn deze mogelijke oplossingen in dit verkennend onderzoek niet verder onderzocht. Daarom ontbreken daarover concrete aanbevelingen.

In een aantal stadsdelen lijken naast spraaktaalachterstanden meer problemen in de ontwikkeling te spelen

Naast een toename van spraaktaalachterstanden vallen achterstanden op in andere ontwikkelings­gebieden, bijvoorbeeld motoriek, concentratie, spel of zindelijkheid. Ook zien de JGZ-professionals en de gesproken ketenpartners die werkzaam zijn in Escamp, Laak en Centrum vaak gedragsproblemen en problemen met het maken van contact met anderen. Deze peuters laten kenmerken zien die voor kunnen komen bij autisme spectrum stoornissen (ASS), zoals moeite met (oog)contact maken, niet tot spel komen en moeite met meekomen in het groepsproces op peuterleerplek of -opvang. 

“We zien kinderen die meer hulp nodig hebben. Hun ontwikkelvraag ligt op een breder perspectief, niet alleen maar taal en spraak. Een deel van deze kinderen vraagt eigenlijk te veel begeleiding om mee te kunnen komen in het groepsproces.” – projectleider passende peuteropvang in een kinderopvang­organisatie, met veel locaties in Escamp, Centrum en Laak.


“Er komt steeds zwaardere problematiek binnen in de eerste lijn. Deze ouders en kinderen hebben veel meer begeleiding nodig, en dat kunnen wij als praktijk niet bieden.” – logopedist werkzaam in Escamp.


“Ik zie een enorme stijging van kinderen met spraaktaalproblemen, maar vooral ook met contact- of gedragsproblemen. Het is niet altijd de oorzaak of het gevolg van de spraaktaalproblemen, maar het heeft zeker verband met elkaar.” – begeleider Integrale Vroeghulp. 

Een aantal kinderen kan niet goed meekomen op de voorschoolse educatie

Wanneer bij de JGZ wordt vastgesteld dat een kind een (verhoogd risico op) spraaktaalachterstand heeft, kan een VVE-indicatie (voor- en vroegschoolse educatie) worden afgegeven. Uit de registratie van de gesproken kinderopvangorganisatie blijkt dat ongeveer 50% van hun peuters opbloeit met het standaard VVE-aanbod. 41% heeft extra hulp nodig op één ontwikkelingsgebied, of kortdurende hulp op meerdere gebieden. 9% van de peuters binnen deze organisatie kampt met ernstigere problemen, waarvoor meer zorg nodig is. De gedragsproblemen kunnen internaliserend of externaliserend zijn. Vooral kinderen met externaliserend gedrag kunnen verstorend zijn in het groepsproces en hebben meer risico om thuis te komen zitten, omdat het niet gaat op de (voor)school of opvang en er niet voldoende mogelijkheden zijn voor begeleiding. Ook de gespreks­partners van Integrale Vroeghulp (IVH) en de ­JGZ-professionals signaleren deze problemen. De peuterleerplek is niet altijd de juiste plek voor deze peuters. Soms is een plek nodig waar intensievere begeleiding aanwezig is met kleinere groepen en waar meer structuur en zorg wordt geboden. Vaak worden deze kinderen uiteindelijk op een kinder­dienstencentrum (KDC) geplaatst. Soms kan een kind op de peuterleerplek blijven, met hulp van ambulante begeleiding op de peuterleerplek en/of thuis.

Internaliserend of externaliserend gedrag

Kinderen met internaliserend gedrag zijn vaker teruggetrokken en hebben moeite met het contact leggen en spelen met andere kinderen. Door hun teruggetrokken gedrag vallen ze niet altijd op in de groep, maar zonder begeleiding komt hun ontwikkeling tot stilstand. Kinderen met externaliserend gedrag vallen op door druk gedrag met grote bewegingsbehoefte, ze hebben moeite met de structuur en regels van de groep en hebben intensieve begeleiding nodig om te zorgen dat ze zichzelf of andere kinderen geen pijn doen. Een kinderdagcentrum of kinderdienstencentrum (KDC) biedt vijf dagen in de week een dagbehandelprogramma aan, gericht op ontwikkeling voor kinderen van 0 tot 7 jaar met een tijdelijke of blijvende achterstand in hun ontwikkeling. Hierna stromen kinderen door naar een vorm van onderwijs of een vervolg KDC. De behandeling vindt plaats in samen­werking met bijvoorbeeld een orthopedagoog, een logopedist, een fysiotherapeut, een spel­begeleider of een communicatietrainer. 

Oorzaken van deze achterstanden zijn onbekend, mogelijk spelen achtergrond, schermtijd of early life stress mee.

Niet in alle culturen is het vanzelfsprekend om te praten of te spelen met jonge kinderen die nog niet verbaal zijn. Ook over het maken van oogcontact tussen kinderen en volwassenen kan verschillend worden gedacht. Hulpverleners zijn zich hier niet altijd van bewust, waardoor niet de juiste voorlichting wordt gegeven of voorlichting niet aansluit. Andere genoemde concepten die mogelijk van invloed zijn, zijn ‘virtueel autisme’ en ‘early life stress’. Bij virtueel autisme maken kinderen geen goed contact, omdat ze niet de juiste interactieve sociale ervaringen hebben opgedaan in hun eerste jaren vanwege schermgebruik bij ouder en kind. 3 Kinderen leren hierdoor minder goed hoe ze contact kunnen maken en vertonen kenmerken die ook bij kinderen met autisme vaak gezien worden. Het brein van een kind is tijdens de eerste 1000 dagen vanaf conceptie kwetsbaar en volop in ontwikkeling. Wanneer sprake is van stress in deze periode, noemen we dat early life stress. Deze stress kan bijvoorbeeld ontstaan door het opgroeien in armoede, misbruik, verwaarlozing of disfunctioneren in de gezinssituatie. Stress bij ouders en kind in deze periode heeft invloed op het aanleggen van de stressnetwerken in de hersenen van een kind. Gevolg is dan minder goede zelfregulatie, veerkracht en slechtere executieve functies. 3 Dit heeft ook gevolgen voor de taalontwikkeling. Er zijn geen cijfers hoeveel stress gezinnen in Den Haag ervaren. Wel laten de data van denhaag.incijfers.nl zien dat Laak, Centrum en Escamp hogere achterstandsscores hebben dan de andere stadsdelen, waarbij er ook meer gezinnen wonen met schulden of die niet altijd in hun primaire levensbehoeften kunnen voorzien. Er wordt vaker melding gedaan van misdrijven en overlast en bewoners geven lagere cijfers in enquêtes wanneer gevraagd wordt naar prettig wonen, sociale cohesie, en gevoel van veiligheid. 4

“Ik geloof niet dat we ineens zoveel meer kinderen hebben met autisme. Ik denkt dat het heel erg te maken heeft met wat voor ervaringen jonge kinderen op hebben kunnen doen. Hoeveel ruimte hebben ouders om te kunnen spelen met het kind en aandacht te geven aan de ontwikkeling, rekening houdend met de gezinssituatie, de wijk, het financiële kader?” – projectleider passende peuteropvang in een kinderopvangorganisatie.


“Ik denk zelf dat de mobiele telefoon invloed heeft. Ouders zijn minder gericht op contact maken met hun kind. Ze lopen met hun telefoon in de hand voor de wandelwagen. Als je minder schermtijd als advies geeft, dan zie je vaak verbetering. Dat geeft aan dat beeldschermgebruik zo toegenomen is, dat er weinig interactie meer is tussen ouder en kind, of tussen kind en andere kinderen.” – begeleider Integrale Vroeghulp.

Het percentage peuters met spraak­taal­achterstanden lijkt toe te nemen, het probleem is het grootst in Escamp, Centrum en Laak

Vanaf 1 januari 2016 tot 8 augustus 2022 is bij 36.082 kinderen tussen de 18 maanden en 4 jaar in Den Haag de spraaktaalontwikkeling in het Nederlands één of meerdere keren beoordeeld door de jeugdarts of -verpleegkundige. Bij 15.198 peuters was in deze periode minstens één keer sprake van langzame spraak­taalontwikkeling (STO) in het Nederlands. Tussen 1 januari 2017 en 8 augustus 2022 is bij 17.757 2-jarigen door de jeugdarts beoordeeld of zij zinnen van twee woorden kunnen produceren in hun moedertaal middels het van Wiechen onderzoek. Bij 3.362 2-jarigen lukte dit niet. Langzame spraaktaal­ontwikkeling in het Nederlands en het niet kunnen produceren van zinnetjes wordt vaker gezien bij jongens dan bij meisjes. Figuur 1 toont per stadsdeel het percentage peuters dat een langzame spraaktaalontwikkeling in het Nederlands heeft alsmede het percentage peuters dat op 2-jarige leeftijd geen tweewoordzinnen kan produceren. Laak heeft het grootste percentage peuters met spraaktaalachterstanden. Escamp heeft het grootste absoluut aantal peuters met spraaktaalachterstanden. 

Figuur 1 Diagram met daarin het percentage peuters met vertraagde spraaktaalontwikkeling (STO) in het Nederlands (de jeugdarts beoordeelt de spraaktaalontwikkeling als langzaam of als leeftijdsadequaat bij de contactmomenten tussen de 18 maanden en 4 jaar); en het percentage peuters dat geen tweewoordzinnen produceert tijdens het van Wiechen onderzoek dat door de jeugdarts wordt afgenomen rond de leeftijd van 2 jaar. Het formaat van de stip geeft het absolute aantal peuters met achterstand weer. De stippellijnen geven het gemiddelde percentage kinderen aan in heel Den Haag met vertraagde spraaktaalontwikkeling.

Figuur 2 toont een staafdiagram van het verloop van het percentage peuters met een langzame spraaktaalontwikkeling in het Nederlands over de jaren. Vanaf 2020 is de JGZ-zorg door omstandigheden afgeschaald en zijn alleen peuters op indicatie gezien. Ongeveer 30% van alle Haagse peuters is bereikt door de JGZ. 5 Kinderen waarover iemand (ouder, JGZ, peuterspeelzaal) zorgen had, konden een afspraak krijgen. Deze zorgen hoefden niet alleen over spraaktaalontwikkeling te gaan. Het percentage peuters met spraaktaalachterstand in deze periode ligt erg hoog (tot wel 69%). In de periode 2016-2019 is te zien dat in Laak een stabiel hoog aandeel peuters een spraaktaalachterstand heeft. In Centrum en Escamp is het percentage hoog en lijkt dit verder toe te nemen. In absolute aantallen is het aantal peuters in Den Haag met langzame spraaktaalontwikkeling gelijk gebleven. In de stadsdelen Escamp, Segbroek, Scheveningen, Centrum en Laak is het absoluut aantal peuters met langzame Nederlandse spraaktaalontwikkeling toegenomen. 

Figuur 2 Spraaktaalontwikkeling Nederlands. De figuur toont per stadsdeel het percentage peuters per jaar waarbij een langzame spraaktaalontwikkeling in het Nederlands is vastgesteld alsmede het gemiddelde van heel Den Haag. 

Figuur 3 laat het percentage tweejarigen zien dat geen tweewoordzinnen in de moedertaal kan produceren. De figuur laat geen data vanaf 2020 zien, omdat alleen een selectie van kinderen met zorgen is gezien. 5 Van de periode ervoor zijn te weinig data beschikbaar om een trend te kunnen signaleren. Data uit 2017 is niet compleet. In 2018 en 2019 lijkt het beeld over alle stadsdelen samen redelijk stabiel. In absolute aantallen konden in 2018 in Den Haag 896 peuters geen tweewoordzinnen produceren, in 2019 waren dit 998 peuters. Deze absolute stijging werd gezien in Escamp, Segbroek, Scheveningen, Centrum en Laak. 

Figuur 3 Percentage peuters met een negatieve score op van Wiechen item 41: ‘zegt zinnen van twee woorden’. De figuur toont het percentage peuters per jaar dat geen tweewoordzinnen in de moedertaal kan produceren per stadsdeel en in heel Den Haag.

Volgens de database van denhaag.incijfers.nl is het aantal jeugdigen (0-23 jaar) met een Nederlandse achtergrond vanaf 2016 afgenomen en is het aantal jongeren met een migratieachtergrond toegenomen. Deze toename is te zien in alle stadsdelen, behalve in Centrum. 6 Mogelijk is de toename van het aantal kinderen met een langzame spraaktaalontwikkeling in het Nederlands deels te verklaren door een toename van het aantal kinderen met een migratieachtergrond dat niet opgroeit met Nederlands als moedertaal. 

“Het starttaalniveau wat we binnenkrijgen is lager. En daarnaast hebben we ook meer anderstalige kinderen dan 6 jaar geleden.” – intern begeleider basisschool.


“Er zijn iets meer verwijzers gekomen, maar de verwijzers zijn vooral meer kinderen in gaan sturen. Er is een alertheid gekomen op spraaktaalproblematiek.” – spraaktaalpatholoog/logopedist Kentalis. 

De gesproken ketenpartners hebben geen cijfers over een mogelijke toename van spraaktaalachterstanden. Ook niet alle gesprekspartners herkennen een toename van spraaktaalachterstanden. Mogelijk kunnen de verschillende ervaringen van de gesprekspartners verklaard worden door hun functie of verschillende werkgebieden. Voor sommige gesprekspartners is het ook lastig om te kunnen onderscheiden of er een daadwerkelijke toename is van spraaktaalachterstanden of dat het aantal aanmeldingen is toegenomen omdat verwijzers alerter zijn geworden op spraaktaalproblemen. 

Niet alle ouders weten hoe ze de spraaktaalontwikkeling van hun kind kunnen stimuleren

“Ik merk dat er nog heel veel werk te doen is voor ons als logopedisten qua preventie en voorlichting. Het is belangrijk dat ouders een mooie basis leggen in de moedertaal.” – logopedist.  


“Ouders die hard moeten werken om rond te komen, hebben ook niet zo heel veel tijd om met hun kind naar de speeltuin te gaan, of naar de bibliotheek. Ook denk ik dat de kennis ontbreekt dat je taal op die manier kan stimuleren bij kinderen. En dat ze niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden voor onder­steuning. En schaamte maakt dat je het niet gaat vragen.” – intern begeleider basisschool.


“We zien in veel gevallen de tv aanstaan wanneer we op huisbezoek komen.” – begeleider Integrale Vroeghulp. 

Ouders weten niet altijd hoe ze de taalontwikkeling van hun kind het beste kunnen stimuleren. Ook lijken ouders niet op de hoogte van mogelijke schadelijke invloeden, zoals schermtijd bij ouder en kind, of een TV die op de achtergrond aanstaat in de woonkamer waar het kind speelt. 7, 8  Sommige ouders hebben andere verwachtingen van wat een peuter zou moeten kunnen op taalgebied, en zien geen probleem wanneer de JGZ aangeeft dat er sprake is van een spraaktaalachterstand.

Uit onderzoek blijkt dat kinderen die opgroeien in een gezin met een lagere sociaaleconomische status een minder rijk taalaanbod ervaren. 1 Verschillende ketenpartners en JGZ-professionals geven aan dat zij een lager sociaaleconomische status en laaggeletterdheid in het gezin zien samengaan met taalproblemen. Deze kinderen lijken minder ervaringen op te doen op sociaal gebied, er zijn vaker weinig boeken of speelgoed aanwezig in huis en ouders kunnen zelf de juiste informatie of instanties niet vinden. Dit kan samengaan met een klein netwerk en minder sociale contacten van ouders. 

De hulpverlening voor enkelvoudige spraaktaalachterstanden en voor kinderen met bredere problematiek loopt vast

Alle ketenpartners en de JGZ-professionals geven aan dat wachtlijsten een groot probleem zijn. Zelfs wanneer tijdig gesignaleerd wordt, zorgt de vertraging in de diagnostiek door de lange wachtlijsten dat een kind niet tijdig op de juiste plek terecht komt. Om deze wachttijd te overbruggen wordt vaak sub­optimale hulp ingezet, wat symptoombestrijding is en de oorzaak van de problemen niet aanpakt. 

“Als ik nu denk dat een kind misschien een spraaktaalachterstand of een TOS heeft, dan zetten we het kind snel ergens op de wachtlijst. Zodat we over 6-9 maanden meer weten.” – intern begeleider basisschool 

Er zijn te weinig logopedisten en speciale peuterleerplekken

Den Haag kampt met een enorm tekort aan logopedisten. De uitstroom de laatste jaren was groot. Hierdoor zijn de wachtlijsten opgelopen tot meer dan een jaar of geldt er zelfs een aannamestop. Kinderen krijgen hierdoor te laat hulp, waardoor het risico toeneemt op gedragsproblemen of problemen op andere ontwikkelingsgebieden als gevolg van de spraaktaalachterstand. Om de diagnose TOS te kunnen onderscheiden van andere oorzaken van een spraaktaalachterstand is eerst behandeling nodig. Wanneer een kind na de wachttijd onderzocht wordt door Kentalis, maar nog geen logopedie heeft gehad, kan nog steeds geen diagnose gesteld worden en kan het kind geen specialistische hulp of onderwijs krijgen. 

“Ik heb al afscheid moeten nemen van meerdere collega’s die gestopt zijn met het werk of hun praktijk. Ik denk dat het beroep door de jaren heen steeds minder aantrekkelijk is geworden.” – logopedist. “


We hebben veel locaties moeten sluiten omdat logopedisten voor instellingen gaan werken. Een vacature staat al een jaar open, we kunnen 10 logopedisten aannemen qua werk, maar er is gewoon niemand.” – logopedist.


“Van niks is voldoende. Kinderdienstencentra en daghulpgroepen hebben wachtlijsten van een jaar. Van daaruit willen ze doorstroming naar onderwijs, en die plekken zijn er ook niet. Veel kinderen krijgen begeleiding om te overbruggen maar hebben eigenlijk gespecialiseerde zorg nodig.” – begeleider Integrale Vroeghulp. 

Ook de wachtlijsten bij Integrale Vroeghulp, de geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulpinstellingen zijn lang. Kinderen krijgen geen tijdige diagnostiek. Wanneer wel duidelijk is wat het kind nodig heeft, ontbreken de mogelijkheden voor die hulp. Er zijn weinig speciaal (peuter)onderwijs plekken of daghulpgroepen en kinderdienstencentra (KDC) plekken. Soms kan dit overbrugd worden door ambulante hulp op de peuterleerplek in te schakelen, maar wanneer dit niet kan of niet toereikend is, dan komt een kind thuis te zitten zonder begeleiding of (peuter)onderwijs.


Er is sprake van vervuiling van wachtlijsten bij instanties die diagnostiek en behandeling verrichten bij kinderen met spraaktaalachter­standen 

“Zou het niet beter zijn een centrale wachtlijst te hebben? De jeugdarts verwijst bijvoorbeeld naar Integrale Vroeghulp, en die gaan kijken in welke richting verder wordt verwezen.” – begeleider Integrale Vroeghulp.


“Je moet heel de ketenzorg goed neerzetten met goede afspraken, en duidelijke doelgroepafbakening. Zodat verwijzers weten welke doelgroep waar hoort. En ouders hierin meegaan.” – spraaktaalpatholoog/logopedist Kentalis.


“Samenwerken zien we als een van de grootste oplossingen. We hebben een netwerk van partners die heel graag meedenken, maar het komt iedere keer op dat financiële plaatje uit. Daarnaast zijn meer geschikte plekken nodig, vooral voor de groep peuters die iets anders nodig heeft dan alleen voorschoolse educatie.” – projectleider passende peuteropvang in een kinderopvangorganisatie.

Bij jonge kinderen met een spraaktaalachterstand en bijkomende problemen is het niet altijd meteen duidelijk wat de juiste plek voor een kind is. Ouders willen het kind meer tijd gunnen en hopen dat het kind zich op de peuterleerplek snel ontwikkelt. Voor sommige ouders staan de taalproblemen op de voorgrond, waardoor ze niet open staan voor verwijzing naar IVH of de GGZ. Ze komen dan op de wachtlijst voor de logopedist of Kentalis, terwijl de verwijzer denkt dat een andere instantie beter passend is. Wanneer de logopedist of Kentalis dit uiteindelijk ook vaststelt, is kostbare tijd verloren gegaan en wordt een kind op een wachtlijst voor de volgende instantie geplaatst.

Hoe nu verder?

Dit verkennende onderzoek via registratiegegevens van de Jeugdgezondheidszorg en interviews met professionals bevestigt de ernst van de problematiek en de noodzaak om hier verder mee aan de slag te gaan. Tevens blijkt uit het onderzoek dat het niet heel eenvoudig zal zijn om de problemen op te lossen. Een tekort aan zorgverleners is niet snel en eenvoudig opgelost. Om spraaktaalachterstanden te voorkomen hebben de gesproken ketenpartners en JGZ-professionals een aantal ideeën aangedragen. Een volgende stap kan zijn om gesprekken met professionals te voeren over concrete preventieve maatregelen en samenwerkingen.

Ook op het gebied van de behandelmogelijkheden hebben ze mogelijke oplossingen aangedragen. Voor de ontwikkeling van het kind is het van groot belang om het kind tijdig op de juiste plek te krijgen. Vroegsignalering heeft hierin een belangrijke rol. Soms is meer tijd of een behandeling nodig om te kunnen ontrafelen wat het probleem precies is. Hiervoor zijn samenwerkingen tussen (jeugd)gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs en jeugdhulp belangrijk. Verwijzing voor verdere diagnostiek of behandeling dient doelmatig te gebeuren. Door vervuiling van wachtlijsten gaat kostbare tijd verloren en krijgt een kind niet tijdig de juiste hulp. Voor verwijzers dient duidelijk te zijn welke problematiek waar hoort, of welke specialisaties bepaalde hulpverleners hebben. Duidelijke verwijsafspraken zijn nodig, die ook gecommuniceerd worden naar ouders. Een centraal multidisciplinair team kan uitkomst bieden wanneer niet duidelijk is waar het kind naartoe verwezen dient te worden.

Ondertussen is de spraaktaalontwikkeling opgenomen in de Kindmonitor: vanaf oktober 2022 registreren de JGZ-professionals in Den Haag een jaar de spraaktaal­ontwikkeling van de peuters. Ook schermtijd wordt hierin meegenomen. Onderwerpen uit de Kindmonitor worden elke paar jaar herhaald, waardoor op termijn een eventuele trend zichtbaar zal zijn. De problematiek die uit het onderzoek naar voren komt, speelt zich niet alleen af in Den Haag. Op een nationaal congres over ontwikkelingsachterstanden bleek dat veel deelnemers (jeugd- en kinderartsen en -verpleegkundigen) zich zorgen maken over spraaktaal- en algehele ontwikkelingsachterstanden en over de vele wachtlijsten. Zelfs op een Europees congres naar schoolgezondheid werd dit probleem genoemd. Hier liggen kansen voor samenwerkingen om dit probleem verder te onderzoeken en aan te pakken.

Dankwoord

Aan dit onderzoek is bijgedragen door: Robine Maat, ten tijde van het onderzoek epidemiologisch onderzoeker, GGD Haaglanden; Yara Smit, Jeugdarts KNMG CJG Den Haag en Epidemioloog GGD Haaglanden; Yvonne Turfboer Krom, arts Maatschappij & Gezondheid, CJG Den Haag; Marjan Hijma, Manager JGZ, Gemeente Den Haag; Romeo Egbeama, BI Analist, Gemeente Den Haag; Niels Gerrits, epidemiologisch onderzoeker, GGD Haaglanden.

Speciale dank gaat uit naar de gesprekspartners, die naast de gesprekken ook de tijd hebben genomen het artikel ter goedkeuring te lezen. Ook de input van de vele jeugdgezondheidszorgprofessionals van CJG Den Haag is zeer waardevol geweest. 

Wilt u reageren op dit artikel?
Mail de redactie.

 Over de auteurs

Mw. Dr. L. Toemen, AIOS Jeugdgezondheidszorg en MSc Health Sciences, CJG Den Haag.

Mw. Dr. Ir. I.M. van der Meer, senior epidemiologisch onderzoeker, GGD Haaglanden.

E-mail: liza.toemen@denhaag.nl

Referenties

  1. Blom E. Wat iedereen moet weten over de taal­ontwikkeling van kinderen in een diverse samen­leving [Internet]. 2019 [cited 2022 Mar 21]. Available from: https://www.uu.nl/sites/default/files/uu-fsw-elmablom-artikel.pdf
  2. Carmiggelt E, Uilenburg N, Romeijn J, Stam-van den Doel H, Pijpers F. Uniforme signalering van taal­achterstanden bij jonge kinderen [Internet]. 2013 [cited 2022 Mar 21]. Available from: 
    https://assets.ncj.nl/docs/handreiking_taalsignalering_web.pdf
  3. Virtual Autism: A New Threat to Toddlers - The Durable Human [Internet]. [cited 2022 Aug 5]. Available from: https://durablehuman.com/virtual-autism-new-threat-toddlers-too-much-screen-time/
  4. Den Haag in Cijfers - Gemiddelde achterstandsscore - Stadsdelen [Internet]. [cited 2022 Sep 7]. Available from: https://denhaag.incijfers.nl/Jive
  5. Den Haag in Cijfers - % bereikte kinderen van 2-5 jaar door de Jeugdgezondheidszorg - Gemeenten [Internet]. [cited 2022 Sep 16]. Available from: https://denhaag.incijfers.nl/Jive
  6. Den Haag in Cijfers - Aantal 0- tot 23-jarigen in Haagse bevolking: - Stadsdelen [Internet]. [cited 2022 Aug 30]. Available from: https://denhaag.incijfers.nl/Jive
  7. Madigan S, McArthur BA, Anhorn C, Eirich R, Christakis DA. Associations Between Screen Use and Child Language Skills: A Systematic Review and Meta-­analysis. JAMA Pediatr [Internet]. 2020 Jul 1 [cited 2022 Aug 5];174(7):665–75. Available from: https://jamanetwork.com/journals/jamapediatrics/fullarticle/2762864
  8. Alroqi H, Serratrice L, Cameron-Faulkner T. 
    The association between screen media quantity, content, and context and language development. J Child Lang [Internet]. 2022 Jun 27 [cited 2022 Aug 5];1–29. Available from: https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/35758141/

Referenties

  1. Steendam M, Beurs D de, Steylaerts C, Donker G. Suïcidaliteit in de praktijk van de huisarts. In: Heeringen K van, Portzky G, Beurs D de, Kerkhof A, editors. Handboek Suïcidaal gedrag. 2nd ed. Amsterdam: De Tijdstroom/Boom; 249-258. 2019

  2. Hemert AM van, Kerkhof AJFM, Keijser J de, Verwey B, Boven C van, Hummelen JW, et al. Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Utrecht: De Tijdstroom; 2012.

  3. GGZ standaard Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Akwa GGZ. Geraadpleegd 27 oktober 2021.

  4. Beurs DP de, Hooiveld M, Kerkhof AJFM, Korevaar JC, Donker GA. Trends in suicidal behaviour in Dutch general practice 1983–2013: a retrospective observational study. BMJ Open 2016; 6(5): e010868.

  5. Hermens M, Wetten H van, Sinnema H. Kwaliteits­document Ketenzorg bij suïcidaliteit. Aanbevelingen voor zorgvuldig samenwerken in de keten. Utrecht: Trimbos Instituut; 2010.